Aanleg waterbergingsgebieden

Waterveiligheid

Waterberging beïnvloedt de waterveiligheid met name door een waterstandsdaling langs de rivieren en beken. Dit heeft een potentieel positief effect op de faalmechanismen van dijken. De mate waarin het effect heeft, is lastig op voorhand te kwantificeren, aangezien het sterk afhankelijk is van waar de maatregel wordt uitgevoerd en hoe ver de invloed in het systeem reikt. Waterberging wordt met name ingezet om (lokaal) wateroverlast te voorkomen door water elders vast te houden. Het concept wordt ook wel aangeduid met het Achteroeverconcept.

Waterberging

Door in het achterland meer in te zetten op het vasthouden van water kan de afvoer van water worden vertraagd. Dit leidt tot het dempen van de afvoerpieken en heeft een gunstig effect op de veiligheid en het voorkomen van wateroverlast in het regionale systeem en het hoofdwatersysteem (ARK, 2018). Pas nadat de hoogwatergolf gepasseerd is stroomt het water terug naar de rivier. Een bufferzone staat in verbinding met een meer, rivier of beek. Waterberging is dan mogelijk door het hanteren van flexibele waterpeilen. Doordat water de bufferzone in kan stromen bij hoogwater, kan een bufferzone bijdragen aan de preventie van overstromingen en bij wateroverlast door te functioneren als noodoverloopgebied (Deltares, 2016). Drie soorten waterbergingen kunnen worden onderscheiden (WDOD ):

  1. langsbergingen: Stroken langs een watergang (sloten of kanalen). Dit is vergelijkbaar met de uiterwaarden langs de grote rivieren (zie concept Rivierverruiming);
  2. zelfsturende vlakbergingen: Bij stijgende waterstanden wordt een vlak gevuld met water door een laagte langs de watergang of duiker;
  3. sturende bergingen: Grotere bergingen waarbij actief een waterwerk moet worden gebruikt om vol te laten lopen. De effectiviteit van de inzet van een retentiegebied is sterk afhankelijk van waterstandsvoorspellingen.

Waterbuffers kunnen op verschillende wijzen bijdragen aan meer waterveiligheid of beperken van wateroverlast. In de regel geldt daarbij dat noodberging voorkomt dat er wateroverlast ontstaat op andere plaatsen in een regio. Daarnaast kan inundatie van gedraineerde grond bodemdaling tegengaan of zelfs leiden tot bodemophoging als gevolg van slibdepositie (Deltares, 2016).

De effectiviteit wordt bepaald door de waterstandsverlaging die het gevolg is van het inzetten van het retentiegebied. De waterstandsverlaging is gelijk aan maximale waterstand die optreedt zonder inzet van het retentiegebied minus de maximale waterstand die optreedt met inzet van het retentiegebied. Aangezien retentiegebieden niet alleen invloed hebben op de locatie zelf, maar ook op omliggende gebieden, worden waterstandsdalingen geanalyseerd op trajectniveau (Figuur 5.3). Omdat waterbergingen vaak relatief klein zijn vergeleken met het volume van een hoogwatergolf, dienen deze op veel locaties en over grotere oppervlakten te worden gecreëerd voor een significant effect op het hoofdwatersysteem.

Het Rivierkundig Beoordelingskader voor ingrepen in de Grote Rivieren (RWS, 2023) beschrijft de rivierkundige beoordelingsaspecten en criteria, die initiatiefnemers van ingrepen in de rivier dienen te hanteren bij het bepalen van de rivierkundige effecten van ingrepen. Met het Beoordelingskader kan het effect van een aanpassing in de rivier in beeld worden gebracht. De impact van deze aanpassing op de waterveiligheid wordt berekend met het Beoordelings- en ontwerpinstrumentarium (BOI). Een eerste schatting van de gekwantificeerde waterstandsverlaging door berging kan bijvoorbeeld ingevuld worden in grenstoestandfuncties van geotechnische faalmechanismen om de impact te evalueren. Voor de berekening van overloop en golfoverslag zijn hydraulische databases (inclusief rivieraanpassing) nodig waarin de kans op waterstanden en golven voor meerdere terugkeertijden gegeven is. Een uitgebreide beschrijving van waterberging langs de grote rivieren is onderdeel van het concept Rivierverruiming.

Figuur 5.3: Waterstandsdaling als gevolg van inzet van een retentiegebied (WL en RIZA, 2002).

Het Rijk stelt de regels op voor het uitvoeren van de veiligheidsbeoordeling op en stelt leidraden beschikbaar voor het ontwerp en het beheer van primaire keringen. Deze regels zijn beschikbaar in het Beoordelings- en ontwerpinstrumentarium (BOI). Het instrumentarium bestaat uit handleidingen, technische leidraden, software-applicaties en databases. Deze instrumenten worden gebruikt om de overstromingskans van een dijktraject te bepalen.

In de Handleiding Overstromingskansanalyse dijken/dammen (deel 1 – 5) zijn rekenregels terug te vinden om bijvoorbeeld de impact van een waterstandsdaling op verschillende faalmechanismen van dijken te berekenen. De rekenregels zijn ook verwerkt in de applicaties die onderdeel uitmaken van het BOI (zoals Riskeer), zodat deze gebruikt kunnen worden om de kans van optreden van bepaalde faalmechanismen te berekenen. De actuele documenten van het instrumentarium zijn terug te vinden op het BOI-portaal.