Aanleg begroeide vooroever en voorland

Ontwerp, aanleg & Beheer

Ontwerp

Het profiel van een vooroeverdijk wordt bepaald door de inundatiediepte, de inundatiefrequentie, de gemiddelde waterdiepte (lagere delen) en het grondwaterpeil (hogere delen). In het geval van een meer bestaat dit profiel vaak uit een grondkerende rand van relatief grof zand, indien nodig met een harde bekleding aan de buitenzijde rond het gemiddelde waterpeil. Het bevat ook een laaggelegen gebied dat een moerasbiotoop ondersteunt, een oplopend deel om de inkomende golven te dempen, een zanderige buffer voor de dijk en een ondiepe sloot voor de dijk om het grondwaterpeil te beheersen. Riet kan groeien in ondiep water tot 0,5 meter diepte ten opzichte van het gemiddelde waterpeil. Moerasvegetatie zal beperkt blijven tot een zone tot ongeveer 0,5 meter boven het gemiddelde waterpeil. Op hogere niveaus zullen gras en struiken de overhand hebben. Let op dat dergelijke vooroevers ook van nature kunnen voorkomen. Een voorbeeld hiervan zijn de oevers aan de Friese kust van het IJsselmeer, die zijn geƫvolueerd uit de kwelders die daar aanwezig waren voordat het meer in 1932 van de zee werd afgesloten.

Figuur 4.5: Doorsnede van de Houtribdijk, aangrenzend aan het Markermeer en het IJsselmeer (bron: EcoShape website)

Het type materiaal dat toegepast kan worden in de vooroever is afhankelijk van wat er lokaal beschikbaar is. In ieder geval moet het deel dat de vegetatie ondersteunt voldoende fijne deeltjes en voedingsstoffen bevatten om vruchtbaar te zijn. Golfdemping is vaak minder van belang in de smallere delen van een rivier. Daar is de belangrijkste functie van een vooroever voor de dijk het verhogen van de stabiliteit van het buitentalud en het voorkomen van kwel-gerelateerde verschijnselen zoals piping, opbarsten en opwellen. Dit wordt meestal bereikt door een kleilaag in te graven en deze te bedekken met de oorspronkelijke bovengrond, om de kwellengte te vergroten en zo de kans op piping te verkleinen. Deze methode stimuleert ook het herstel van vegetatie.

In het geval van vooroevers bij meren moet de zandrand aan de waterkant voldoende buffer bieden om erosie tijdens een extreme gebeurtenis op te vangen, of adequaat beschermd zijn tegen erosie door bijvoorbeeld een steenbestorting. De doorlatendheid van de bodem na plaatsing speelt een belangrijke rol. Aan de ene kant moet de doorlatendheid klein genoeg zijn om piping en uitdroging van het moerasgedeelte te voorkomen, aan de andere kant moet de doorlatendheid voldoende grondwatertoevoer naar de vegetatie mogelijk maken.

Als de vegetatie een essentieel onderdeel is ten behoeve van de waterveiligheid omdat het een aanzienlijk deel van de golfdemping moet verzorgen, moet de vegetatieontwikkeling in overweging worden genomen. Er zijn verschillende opties mogelijk om hiermee rekening te houden, zoals een robuuster ontwerp van het bodemgedeelte van de vooroever of mogelijk het aanplanten van verder ontwikkelde bomen of struiken. Echter, als de omstandigheden geschikt zijn voor vegetatieontwikkeling en er zijn voldoende plantenzaadjes beschikbaar, kan natuurlijke vegetatiegroei buitengewoon snel verlopen. Bij vegetatie is vaak onderhoud nodig, zoals begrazing, maaien of knotten. De toestand van de vegetatie moet goed worden gemonitord.

Figuur 4.6: wilgenaanplanting voor golfdissipatie (bron: EcoShape website)

Een aandachtspunt voor vooroevers met zacht sediment, vooral in golfgevoelige gebieden, is dat ze meer interactie zullen hebben met de belangrijkste stuwingsfactoren (wind, golven en stromingen) dan een dijk bedekt met een grasmat of steenbekleding. Dit kan worden aangepakt door een zone op te nemen waarin natuurlijke processen, zoals erosie en sedimentatie, kunnen plaatsvinden. In dat geval moet een grens worden gedefinieerd waarachter geen erosie is toegestaan (vergelijkbaar met duinerosie aan de kust). Als de erosie tot aan of voorbij deze lijn voortschrijdt, zijn onderhouds- en aanpassingsmaatregelen noodzakelijk, maar deze zijn relatief goedkoop omdat het voornamelijk neerkomt op zand- of grondsuppletie.

Bovendien is de vooroevervegetatie een levend element in het systeem, wat betekent dat deze een aantal opeenvolgende stadia zal doorlopen en door de seizoenen heen zal variƫren in biomassa en stromingsweerstandseigenschappen, en dus in de effectiviteit voor bescherming tegen overstromingen. Ook moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van afbraak door ziekten en plagen (zoals bij met gras begroeide dijken). Regelmatige monitoring, evaluatie en onderhoud zijn vereist om ervoor te zorgen dat het systeem op zijn plaats is wanneer dat nodig is. Ten slotte kunnen er juridische aspecten zijn, aangezien het bestaande voorland een beschermd leefgebied kan zijn (bijvoorbeeld onder Natura2000) of onder een ander rechtsgebied kan vallen dan de dijk.
Moerasvegetatie in zoetwatergebieden vereist over het algemeen specifieke (hydrologische) omstandigheden waarbij het van belang is dat de moerassen niet verdrinken. Riviermoerassen kunnen worden bedreigd door onnatuurlijke stromingsregimes, veroorzaakt door bijvoorbeeld stroomopwaartse dammen of (schut)sluizen. In meren wordt de ontwikkeling van moerassen vaak belemmerd door vaste of onnatuurlijke waterstanden, zoals een hoog meerpeil tijdens de zomer t.b.v. wateropslag en een laag meerpeil tijdens de winter om het overstromingsrisico te verminderen. Plekken die in het voorjaar geschikt lijken voor het aanslaan van vegetatie of als broedlocatie voor vogels komen vervolgens in de zomer onder water te staan. Zelfs als het meerpeil constant of laag is, kan inundatie van laaggelegen gebieden optreden door windgedreven waterstandsverhoging. Bijvoorbeeld in het IJsselmeer kan windopzet tijdens extreme gebeurtenissen lokaal resulteren in een waterstandsverhoging tot 1 meter boven het gemiddelde meerpeil (RWS-RIZA, 2007).

Aanleg

Vooroevers langs meren kunnen vanaf de waterzijde worden aangelegd, met behulp van bekende bagger- en depositietechnieken. Dit vermindert de lokale verstoring nabij de dijk (overlast, lawaai, soms ook verwijdering van eigendommen en huizen), evenals de mogelijke schade aan wegen en gebouwen door zwaar verkeer. Vanuit een levenscyclusperspectief kunnen de kosten lager zijn dan die van herhaalde dijkversterkingen, vooral als de vooroever in staat is voldoende sediment vast te houden.

Figuur 4.7: Aanbrengen van kleilaag om de kwelweglengte te vergroten (bron: EcoShape website)

De andere aanlegmethode dan die van een traditioneel versterkte waterkering die nodig is, heeft als voordeel dat de aanpassing van het voorland ervoor zorgt dat het veiligheidsniveau van de waterkering niet wordt verlaagd gedurende de uitvoering. De werkzaamheden vinden immers buitendijks plaats en de bestaande bekleding van de waterkering kan in veel gevallen intact blijven.
Het ruimtebeslag van de waterkering wordt vergroot, dit vraagt soms om de aankoop van meer grond. Daarnaast kunnen de volumes nieuw aangebracht materiaal groter zijn dan bij een traditionele dijkversterking. Echter, het aanleggen van de vooroever kan, mits het materiaal voldoet aan de eisen, worden uitgevoerd met secundair materiaal (bijvoorbeeld gebaggerd sediment uit de omgeving) of gebiedseigen grond. Hierdoor kan deze oplossing duurzaam(er) aangelegd worden.

Beheer

Het beheer van een begroeid voorland of vooroever vraagt om natuurbeheer dat verder gaat dan het maaien van de waterkering. De gewenste vegetatietypen dienen in stand te worden gehouden en de ongewenste verwijderd. Daarnaast kan, afhankelijk van de hydraulische belasting, zandsuppletie van belang zijn. Ook dienen, wanneer de vooroever aan de waterzijde wordt opgesloten door een golfbreker of dam, de hoogte en stabiliteit van deze dam te worden gecontroleerd en waar nodig worden gehandhaafd door aanvulling.

Omdat het beheer van de vooroever naast waterveiligheid ook draait om natuurbeheer vraagt dit om een andere organisatie binnen de beheerorganisatie (veelal waterschappen). Deze organisatie moet deze stap zelf durven zetten, ervaring leert dat de transitie naar een andere organisatie van beheer goed uit te voeren is wanneer hiervoor wordt open gestaan.

Bij het opstellen van een beheerplan kan de aannemer een rol spelen. Deze stelt een meerjarig beheerplan op en draagt deze over aan de beheerorganisatie (bijvoorbeeld het waterschap).